Сергей Павлик - Нидерландский шутя. 150 анекдотов для начального чтения
Oskar legt examen biologie af. De laatste vraag luidt: „Van welke vogel zijn de pootjes die u op deze foto te zien krijgt?” Hij weet dat niet en de leraar zegt dat hij kan gaan. Voor hij het lokaal verlaat vraagt de leraar:
– Hoe was uw naam ook alweer?
Oskar trekt zijn broekspijpen op, toont zijn benen en zegt:
– Raad eens!
Onder kamelen
(Между верблюдами)
Een kameel vraagt aan zijn ma (верблюд спрашивает у своей мамы):
– Zeg ma, waarom hebben wij zulke platte voeten (скажи мам, почему у нас такие плоские ступни)?
– Dat is om niet om te vallen (это чтобы не упасть) als je door het mulle zand van de woestijn loopt, liefje (когда ты идешь по зыбкому песку пустыни, голубчик; mul – рыхлый, сыпучий).
– En waarom hebben we zulke lange wimpers (а почему у нас такие длинные ресницы)?
– Dat dient om het zand uit je ogen te houden (это служит, чтобы песок из твоих глаз удерживать = чтобы защищать твои глаза от пыли/песка).
– En waarom hebben we zulke grote bulten (а почему у нас такие большие горбы)?
– In die bulten zit eten en drinken, zodat je geen honger en dorst hoeft te lijden in de woestijn (в тех горбах находится еда и питье, чтобы тебе не пришлось голодать и жаждать в пустыне: hoeven – /употр. только с отрицанием/ долженствовать, быть обязанным /что-либо делать/; иметь необходимость: het hoeft niet meer – в этом нет больше необходимости).
– Zeg ma, als dat allemaal voor de woestijn dient (скажи мам, если все это служит = нужно для пустыни), wat staan wij hier dan te doen in de dierentuin (что мы тогда здесь стоим и делаем, в зоопарке; dier – животное, зверь; tuin – сад)?
Een kameel vraagt aan zijn ma:
– Zeg ma, waarom hebben wij zulke platte voeten?
– Dat is om niet om te vallen als je door het mulle zand van de woestijn loopt, liefje.
– En waarom hebben we zulke lange wimpers?
– Dat dient om het zand uit je ogen te houden.
– En waarom hebben wij zulke grote bulten?
– In die bulten zit eten en drinken, zodat je geen honger en dorst hoeft te lijden in de woestijn.
– Zeg ma, als dat allemaal voor de woestijn dient, wat staan wij hier te doen in de dierentuin?
Dom
(Глупый/тупой)
Moeder (мама): – Hoe durf je tegen tante Ina zeggen dat ze dom is (как ты смеешь говорить тете Ине, что она глупая; durven – отваживаться, осмеливаться, дерзать)? Zeg haar onmiddellijk dat het je spijt (скажи ей немедленно, что ты сожалеешь об этом; onmiddellijk – непосредственно; немедленно, тотчас; het spijt mij – мне жаль, я сожалею)!
Koen (Кун): – Tante, het spijt me verschrikkelijk dat u zo dom bent (тетя, я сожалею ужасно, что вы такая тупая).
Moeder: – Hoe durf je tegen tante Ina zeggen dat ze dom is? Zeg haar onmiddellijk dat het je spijt!
Koen: – Tante, het spijt me verschrikkelijk dat u zo dom bent.
Bril
(Очки)
Marie: – Is het waar oma, dat je door je bril de dingen groter ziet (это правда, бабушка, что ты через очки вещи бóльшими видишь)?
Oma: – Zeker, Marie (конечно, Мари).
Marie: – Wil je dan je bril afzetten als je me een stuk taart geeft (не хотела бы = не могла бы ты тогда снимать свои очки, когда ты мне даешь кусок торта; afzetten – снимать /шляпу, очки/)?
Marie: – Is het waar oma, dat je door je bril de dingen groter zit?
Oma: – Zeker, Marie.
Marie: – Wil je dan je bril afzetten als je me een stuk taart geeft?
Roodvonk
(Скарлатина)
Een vader belt de schooldirecteur op (один отец звонит директору школы по телефону; iemand opbellen – позвонить по телефону кому-либо):
– Waarom hebt u mijn zoon naar huis gestuurd (почему вы отправили моего сына домой)?
– Uw zoon zei dat zijn zuster roodvonk heeft (ваш сын сказал, что у его сестры скарлатина), antwoordt de directeur (отвечает директор). – En u begrijpt, mijnheer (и вы понимаете, господин), in dat geval kunnen we hem niet bij de andere leerlingen laten (что в этом случае мы не можем его оставить с другими учениками) vanwege het besmettingsgevaar (ввиду/из-за опасности заражения; besmetting – заражение; besmetten – заражать; gevaar – опасность).
– Dat begrijp ik volkomen, – zegt de vader (я понимаю это совершенно/вполне, говорит отец), – maar mijn dochter woont in Amerika (но моя дочь живет в Америке).
Een vader belt de schooldirecteur op:
– Waarom hebt u mijn zoon naar huis gestuurd?
– Uw zoon zei dat zijn zuster roodvonk heeft, antwoordt de directeur. – En u begrijpt, mijnheer, in dat geval kunnen we hem niet bij de andere laten vanwege het besmettingsgevaar.
– Dat begrijp ik volkomen, – zegt de vader, – maar mijn dochter woont in Amerika.
Ongerust
(Обеспокоенная)
Een man heeft bij het paardrijden zijn arm en pols gebroken (один мужчина при езде на лошади сломал руку и запястье; paard – лошадь; rijden – ездить верхом, скакать). Zijn vrouw is heel ongerust en vraagt de dokter (его жена очень обеспокоена и спрашивает врача):
– Ik smeek u, dokter, vertel me de waarheid… (я умоляю вас, доктор, расскажите мне правду; smeken – просить, умолять /om – о/; waar – правдивый; истинный) Zal mijn man de afwas kunnen blijven doen (сможет мой муж продолжать мыть посуду; afwas doen = afwassen – мыть посуду)?
Een man heeft bij het paardrijden zijn arm en pols gebroken. Zijn vrouw is heel ongerust en vraagt de dokter:
– Ik smeek u, dokter, vertel me de waarheid… Zal mijn man de afwas kunnen blijven doen?
Diefstal 3
(Воровство)
De leraar vraagt (учитель спрашивает):
– Welke voordelen heeft het tijdperk van automobiel ons gebracht (какие преимущества принесла нам эпоха автомобиля; voordeel – выгода, преимущество, сравните: deel – часть; доля; nadeel – ущерб, убыток, изъян; tijdperk – эра, эпоха; tijd – время; perk – огороженное место; клумба, грядка; край, граница: alle perken buiten gaan – переходить все границы)?
Aarzelend steekt een leerling zijn hand op (не решаясь/ колеблясь, поднимает один ученик /свою/ руку; opsteken – поднимать):
– Er worden minder paarden gestolen, denk ik (меньше воруют лошадей: «становится меньше лошадей украдено», я думаю/полагаю; stelen – красть, воровать).
De leraar vraagt:
– Welke voordelen heeft het tijdperk van automobiel ons gebracht?
Aarzelend steekt een leerling zijn hand op:
– Er worden minder paarden gestolen, denk ik.
De brief
(Письмо)
De postbode had een brief voor een dame (у почтальона было письмо для одной дамы). Terwijl de dame de envelop opende (в то время, когда дама открывала конверт) keek hij stiekem mee (он смотрел незаметно вместе с /ней/; kijken – смотреть, глядеть; stiekem – тайно, украдкой):
– Hoe komt het dat er een leeg blad papier in zit (чем объясняется, что здесь чистый лист бумаги вложен/находится; leeg = ledig – пустой)?
– Dat is een brief van mijn broer (это письмо от моего брата), antwoordde de dame (ответила дама). – We praten al jaren niet meer tegen elkaar (мы уже годами друг с другом больше не разговариваем; praten – говорить, разговаривать; болтать)!
De postbode had een brief voor een dame. Terwijl de dame de envelop opende keek hij stiekem mee:
– Hoe komt het dat er een leeg blad papier in zit?
– Dat is een brief van mijn broer, – antwoordde de dame. – We praten al jaren niet meer tegen elkaar!
Slechte manieren
(Дурные манеры)
Twee mannen zitten in een trein (двое мужчин сидят в поезде). Ze praten erover (они беседуют о том) hoe ze slechte manieren kunnen afleren (как они от дурных манер могут отучить). De ene zegt (один говорит):
– Ik ben bakker (я пекарь). Als er bij mij een leerjongen komt werken (когда ко мне приходит работать ученик: «учащийся мальчик»; leren – учить, обучать, преподавать; учиться, обучаться) mag hij zoveel snoepen als hij wil (он может столько лакомиться, сколько хочет; snoep – лакомство). Je mag er zeker van zijn (ты можешь быть в том уверен) dat hij na een week niets meer lust (что через неделю ему ничего не будет нравиться = все надоест).
De andere zegt (другой говорит):
– In mijn vak gaat dat niet (в моей профессии так не получится).
– Waarom niet (почему нет)? – vraagt de bakker (спрашивает пекарь).
– Ik ben bankier (я банкир)!
Twee mannen zitten in de trein. Ze praten erover hoe ze slechte manieren kunnen afleren.
De ene zegt:
– Ik ben bakker. Als er bij mij een leerjongen komt werken mag hij zoveel snoepen als hij wil. Je mag er zeker van zijn dat hij na een week niets meer lust.
De andere zegt:
– In mijn vak gaat dat niet.
– Waarom niet? – vraagt de bakker.
– Ik ben bankier!
Aan de noordpool
(У северного полюса)
In een dorpje aan de noordpool (в одной деревушке у северного полюса) loopt een onderzoek (проходит расследование) naar een inbrak in een iglo (по поводу кражи/со взломом/ в одном иглу /эскимосский дом/) De inspecteur die belast is met het onderzoek vraagt aan de verdachte (инспектор, которому поручено расследование: «который нагружен /с/ расследованием», спрашивает у подозреваемого; verdenken – подозревать /van – в/):
– Hebt u een alibi voor de nacht van 12 november tot 2 april (есть у вас алиби в ночь с 12 ноября по 2 апреля)?
In een dorpje aan de noordpool loopt een onderzoek naar een inbrak in een iglo. De inspecteur die belast is met het onderzoek vraagt aan de verdachte:
– Hebt u een alibi voor de nacht van 12 november tot 2 april?
Alpinisten
(Альпинисты)
Twee mannen beklimmen een berg (две мужчин взбираются на гору). Plotseling glijdt de ene uit (внезапно один поскальзывается; uitglijden – поскользнуться; glijden – скользить) en valt in een kloof (и падает в расщелину; vallen). De andere roept (другой зовет/кричит):
– Heb jij je pijn gedaan (ты тебе сделал больно = ты ударился; pijn – боль, pijn doen – причинять боль)?
– Nee, – antwoordt hij (нет, отвечает он). – Ik ben nog aan het vallen (я еще падаю: «я еще при падении /нахожусь/»).
Twee mannen beklimmen een berg. Plotseling glijdt de ene uit en valt in een kloof. De andere roept: – Heb jij je pijn gedaan?
– Nee, – antwoordt hij. – Ik ben nog aan het vallen.
Tegenvaller 4
(Неудача)
– Goedemiddag, kan ik mijnheer even spreken (добрый день: «добрый полдень», могу я поговорить с господином; even – ровный; равный; как раз, точно; чуть-чуть, немного)? – vraagt een jongeheer in de deuropening (спрашивает молодой человек в приоткрытую дверь; deur – дверь; opening – отверстие).